boo
stellen, liet betrekkelijk raadsbesluit van 14 Augustus
1891 in te trekken.
De beer Heijlaerts steunt dat voorstel.
De lieer Rombouts eveneens, en voegt daarbij, dat
bet geldt eene luxe-uitga?/.' die bij bet verhoog en der
belasting niet gerechtvaard is.
Ook de heer Matiion verklaart het voorstel te
ondersteunen.
De heer Sassen vraagt of in het voorstel enkel de
som of ook het beginsel begrepen is'?
Waarop de heer Van Dam antwoordt, dat zijn
voorstel strekt, om wat vroeger ten aanzien van dit
onderwerp besloten is, geheel le niet te doen.
De heer Backer bejammert het, dat de Raad nu
zoo op eenmaal op zijn genomen besluit wil terug
komen. Vroeger toch is de wenschelijkheid tot het
vestigen van een paviljoen met zooveel ijver voor
gestaan. Zijn de kosten te hoog, dat dan de zaak
op minder luxurieuze wijze worde aangelegd.
De heer Heijlaerts, zich vereenigende met de
zienswijze van den heer Rombouts, bevreemdt eenigs-
zins het gesprokene door den heer Backer, nu er
een adres is van de Groote Sociëteit om weer eenig
terrein in het Valkenberg te huren.
De heer Van Hal meent, dat de zaak te zeer
incidenteel wordt in het midden gebracht en de Raad
op het voorstelVan Dam niet geprepareerd is.
Spreker vindt liet dan ook oirbaar om dit punt aan