534
gebaggerd is geworden. Het water was zeer laag
en liep over zwarten, vuilen grond. Door het niet
meer bestaan van beschoeiingen werd de ondiepte
der vaart waargenomen. Nu hoort spreker zeggen
dat niet de gelanden de beschoeiingen behoeven te
maken, maar daartegen kan hij verzekeren, dat zij
dat vroeger op last van het gemeentebestuur wel
hebben moeten doen. Er moet noodzakelijk flink
gebaggerd worden. En in afwachting van verbetering
der financiën, verklaart spreker tegen het voorstel
te zijn, evenals de heer Heijlaerts.
Ook de heer Vreede verklaart zich ter plaatse van
den toestand vergewist te hebben, doch de heeren
Heijlaerts en Klep hebben er reeds zooveel van
gezegd, dat voor hem niet veel is overgebleven.
Spreker beaamt het door die heeren medegedeelde,
en zegt daar een stroom water, waarin visch, en niet
een stinkend water te hebben aangetroffen. Bagge
ren is noodig. Ook de aangelanden hebben hem ge
vraagd niet mede te werken tot verandering van den
bestaanden toestand, die bun gerief en gemak oplevert,
en ook bij brand dienstig kan zijn.
De heer Teijchiné vereenigt zich geheel niet de
vorige sprekers. Wat kan gedaan worden is, dat
burgemeester en wethouders de aangelanden doen
kennisgeven, dat zij verplicht zijn de beschoeiingen
in behoorlijken staat te brengen, en verder moet
toezicht gehouden worden dat de vaart door het in
werpen van vuilnis en andere zaken niet verontrei
nigd worde.
Den heer Rombouts komt het werk voor als meest
wenschelijk, wanneer de financiën het gedoogden.