540
De heer Guljé zegt, dat art. 1, Hoofdstuk VIII, als
buitengewone uitgaaf kan beschouwd worden. Alzoo
leene men in plaats van 55, 60000. En dan kan
men met 15 opcenten meer op het personeel volstaan.
De heer Rombouts is een vriend ervan de zaken
te nemen zooals ze zijn. Nolens volens zit de gemeente
voor het geval en verhoogd moet de belasting worden.
De gemeente is vooruitgegaan en het */5 personeel
is blijven stilstaan. Ware de fixeering nu geschied,
dan had de gemeente f 15000 meer inkomsten.
Om nu de begrooting te besnoeien en de uitgaven
te doen inkrimpen, acht spreker geen goede zaak.
Men bindt zich daardoor de handen. De .cijfers moet
men behouden, doch de'opcenten hooger stellen.
De heer Guljé is het op dit punt niet eens met
den heer Rombouts. De som, geraamd op Hoofdstuk
VIII, art. 1, behoort niet tot den gewonen dienst.
Veilig kan men die som als buitengewoon aannemen.
En wanneer men nu in plaats van 55, f 60000 leent,
dan behoeven slechts 15 opcenten meer genomen
te worden, gelijk voorgedragen is.
Nadat dit punt verder besproken is tusschen de
heeren Nelissen, Guljé en Rombouts, brengt de
voorzitter in stemming, of art. 1, Hoofdstuk. VIII,
onveranderd zal blijven en beschouwd worden als
gewone uitgaaf.
De uitslag daarvan is dat iL2 leden er zich vóór
en 3 tegen verklaren.
Vóór waren de heeren. Van Hal, H lij la erts,