559 «ontvangen wegens rijks- en provinciale bijdragen »in ilie verplegingskosten." Antwoord van Burgemeester en Wethouders bij brief van 3 October 1802, N°. 910. «Gevolg gevende aan het verzoek, vervat in Uwen «in margine genoemden brief, hebben wij de eer U «in bijgevoegd staatje de verlangde opgaven te ver- strekken. «Het zij ons echter vergund ons bezwaar te «loen «kennen tegen Uw gevoelen, dat bet Rijk en de «Provincie gerechtigd zouden zijn tot het ontvangen «van een gedeelte van het ingehouden gagement van ».T. F. M. Tops. «We staan hier voor een afgesloten tijdvak van «28 jaren, waarin steeds door het Rijk, de Provincie «en de Gemeente de leer gehuldigd is (bepaaldelijk «gebleken uit de goedkeuring der jaarlijksehe rekenin- »gen), dat het geringe gagement van Tops niet ten «onrechte geheel door de gemeente genoten werd. «Die leer is nog de onze, omdat het naar ons inzien «strijdt met den aard der subsidie, die een onderstand, «eene tegemoetkoming is, om daarop proportioneele «kortingen te doen plaats hebben, wegens eene bij- «zondere inkomst, welke ontoereikend is alle kosten «goed te maken. Jaarlijks toch heeft tegenwoordig de «gemeente ten behoeve van Tops nog bij te passen 48. «Tops is en blijft alzoo een arme krankzinnige, «omtrent wien de gemeente deelt in het voorrecht «van subsidieen niet is ons eene bepaling bekend, «welke afbreuk doet aan dat voorrecht, wanneer de «verpleegde eenig gagement heeft, maar niettemin s>arm blijft en alzoo beantwoordt aan de voorwaarde «van subsidieering.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1892 | | pagina 559