560 »In alle geval is het onze bescheiden meening, »dat aan eene veranderde zienswijze op dit punt, »gelijl< door U schijnt aangekleefd te worden, nimmer «terugwerkende kracht kan worden toegekend. Dat »zou o. i. niet strooken met de'billijkheid, welke «steeds door U betracht wordt, terwijl de gemeente «zoo doende voor een moeielijk financieel vraagstuk «zou komen te staan. «Wij twijfelen er niet aan, of U zult het volkomen «met ons eens zijn, dat het beter ware geweest, «indien het besproken punt in 1864 te berde ware «gebracht. Eene onverdeelde opinie heeft toen bestaan «en deze heeft altijd dóór blijven gelden. «En dewijl noch door U, noch door ons aan eene «vergissing kan gedacht worden in deze zaak, die «jaar aan jaar onder het oog kwam, kunnen wij ons «niet voorstellen, dat het in Uwe bedoeling kan liggen «de gemeente Breda ten offer te stellen voor een «in 1802, naar het schijnt, gewijzigd begrip. «Op grond van het bovenstaande veroorloven wij «ons U beleefd in overweging te geven, den ten «deze bestaanden toestand, die ons rechtmatig voor- «komt, te helpen handhaven. Brief van de Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, dato 17 November 1802, G, N'. 110, 2de afdeeling, 2de bureau. «Uw schrijven dd. 3 October, N". 910, aangaande «het van den krankzinnige Johannes Franciscus «Matheus Tops gedurende de jaren 18641891 ge snoten gagement ten bedrage van 1960 is door ons «bij onze missive van 13 October jl., G, N°. 140, aan «den Minister van Binnenlandsche Zaken medegedeeld. «In antwoord daarop hebben wij ontvangen eene

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1892 | | pagina 560