16 Maart 1893.
109
Het onderzoek afgeloopen zijnde, rapporteert de com
missie bij monde van den heer Heijlaerts, dat de over
gelegde stukken zijn nagezien en in de vereischte orde
bevonden, zoodat tot de toelating van voornoemde heeren
wordt geconcludeerd.
Yervolgens wordt, overeenkomstig de
conclusie van het rapportbesloten de
heeren A. P. Scheltus, mr. M. P. J. E.
Bloem arts en J. Lijdsman als leden van
den Raad dezer gemeente toe te laten,
daarvan aan Gedeputeerde Staten dezer
provincie en de toegelatenen kennis te
geven, en laatstgenoemden, met inacht
neming van het bepaalde bij art. 38 dei-
gemeentewet, tegen eene volgende verga
dering op te roepen om te worden beëedigd
en zitting te nemen.
6. Missive van de Commissie van beheer der Bank van
Leening te Breda, dato 1 Maart 1893, luidende als volgt:
»Het is ons wenschelijk voorgekomen ter bevordering
»van het onderling overleg en ook om eventueel alle
«misverstand uit den weg te ruimen, ons schrijven van
»7 December 1892, rakende het voorstel van den heer
«Rombouts tot driejaarljjksche inventarisatie der Bank
«nader toe te lichten.
«Onze commissie is, evenals de geachte voorsteller,
«doordrongen van de noodzakelijkheid van controle En
«die controle wordt door ons dan ook niet nagelaten.
«Ons verschil van opinie met den heer Rombouts is
«enkel gelegen in den tijd en de wijze van controle.
«Hebben wij U reeds doen kennen, dat door ons altijd
«aan gecontroleerd wordt, thans hebben wij besloten