124 16 Maart 1893. «dagteekend en ingegaan den lsten Februari dezes «jaars. c. «eene door het dagelijksch bestuur als deugdelijk «gewaarmerkte verklaring dat adressant's tijd van «dienst als pandbewaarder in gemelde Bank loopt «van den lsten Januari 1863 tot den 1 sten Februari «1893, en dat de bezoldiging gedurende de laatste «zestig maanden door hem genoten bedraagt drie «honderd gulden per jaar. «Uit de overgelegde akten blijkt dusdat de «adressant den ouderdom van 65 jaren heeft bereikt «en dertig jaren en ééne maand in dienst der «gemeente is geweest, weshalve hij krachtens «art. 4 der verordening recht op pensioen heeft «verkregen. Dit pensioen moet volgens art. 9a «worden geregeld naar 1/50 der middelsom in art. 10 «omschreven vermenigvuldigd met het aantaldienst- «jaren X 30T'T) en dus gebracht worden op «honderd tachtig gulden en vijftig cent, terwijl «het volgens art. 13 moet gerekend worden den «lsten Februari dezes jaars te zjjn ingegaan. «Mitsdien heeft Uwe commissie de eer den Raad «te adviseerenaan Jacobus Freijsen een pensioen «van f 180.50 te verleenen «Aldus gerapporteerd in de raadsvergadering van «den 164en Maart 1893." Ed. GULJÉ, voorzitter. J. J. NELISSEN, loco-secretaris. De voorzitter vraagt, of de Raad zich vereenigen kan met de conclusie van het rapport?

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1893 | | pagina 124