22 April 1893. 175 „Aan dat besluit hebben burgemeester en wethouders „gevolg gegeven, en de openbare verhuring werd in de „plaatselijke nieuwsbladen herhaaldelijk aangekondigd. „Er verscheen bij de verhuring, welke plaats had ten „Raadhuize op den 9. Maart 1893, des middags te 12 uur, „slechts één gegadigde, die f 250 bood doch daaraan de „U bekende voorwaarden verbond. „Wie bekend is met de beide boven de Boterbal ge- ,legen kwartieren, zal gaarne met burgemeester en wet houders erkennen, dat de gestelde voorwaarden onaanne melijk waren, daargelaten nog den bescheiden huurprijs. „In Uwe zitting van 16 Maart 1893 werd door U die „zienswijze gedeeld. „Maar wat sproot uit een en ander voort? „Bat dewijl gebleken was, dat geen meerdere lief hebbers „voor bedoeld kwartier waren dan één, aan wien de „toewijzing onraadzaam was, er inkomsten aan huur voor „de gemeente verloren gingen. „Onder deze geheel exceptioneele omstandigheden meende „alsnu de gemeente secretaris het kwartier te kunnen „huren, en verzocht die huur voor een termijn van zes „jaren, tegen f275 per jaar, welk verzoek door U, uit fluitend in het belang der gemeente, werd toegestaan. „Het is U evenmin als ons onbekend dat de gemeente- „secretaris niet mag deelnemen aan onderhandsche pacht „van gemeente goederen. „Wij hebben U niet in het breede te ontvouwen de „ware strekking van deze algemeene bepaling, maar zóó „streng aan de letter daarvan te blijven hangen, dat elke „pacht, onder welke omstandigheden ookvoor onmogelijk „gehouden wordt, scheen U noch ons gerechtvaardigd, „en in het onderhavige geval ook ongeoorloofd, omdat de „wettelijke bepaling toch zeker niet strekt om de ge meente schade te berokkenen, gelijk uit de letterlijke „opvatting voortspruit. „Ook zij IJ opgemerkt, dat toen de aanvrage om onder- „handsche huur was ingekomener eene openbare aankon-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1893 | | pagina 175