2*2 April 1893. 191 „maken het bedrag van 330,250, aan de ontvangsten „(hoofdstuk V, art. 1) toegevoegd, en alzoo het evenwicht „der begrooting bewaard blijft. „Zoolang de waterleiding niet in exploitatie ismaar „slechts in voorbereiding, komt het ons alleszins rationeel „voor, dat de rente niet beschouwd wordt als gewone „maar als buitengewone uitgaaf. Zou eene tegenovergestelde „meening aangekleefd worden, dan staat de gemeente „voor het feit van belastingverhooging, welke ongewenscht „en ook dit jaar niet meer mogelijk is. „Te dezer gelegenheid nemen wij tevens de vrijheid U „voor te stellen ter zake van de barak aan het stedelijk „ziekenhuis de leeningssom te verhoogen met ƒ3000, „ten einde die som betaalbaar te kunnen stellen." De voorzitter zegt, dat de werken voor de waterleiding reeds successivelijk worden aanbesteed en er nu ook geld noodig is. Raadzaam zal het zijn om over de leening met bankiers te onderhandelen. In 1894 kan alsdan de leening geconsolideerd worden. De heer Oukoop vraagt, of als met bankiers onder handeld wordt, dit dan hier ter stede zal geschieden? De voorzitter antwoordt bevestigend en meent te mogen vermoeden, dat de zaak in eigen gemeente zal kunnen afgewerkt worden. De heer Verschraage vindt de gegeven lectuur te machtig, om ze te hebben kunnen volgen, en geeft mits dien in overweging het voorstel ter visie te leggen. De heer Van Dam vraagt, of de opgenoemde cijfers reeds vast staan Spreker heeft hooren lezen eene som van ƒ23,000 voor ingenieur en toezicht. Heeft de inge nieur die taxatie gemaakt, of ligt daarin een voorstel van burgemeester en wethouders? De voorzitter, den vorigen spreker beantwoordende, zegtdat de bedoelde som gegrond is op het bestaande

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1893 | | pagina 191