13 Mei 1893. «de plantsoenen, beplantingen, grachten, Wegen enz. «moeten worden verricht in overleg met den architect, »en houdt hij het vereischte toezicht op de uitvoering, «terwijl eindelijk volgens art. 5 de arbeiders benoodigd «voor de verschillende werken onder zijn toezicht, onder «zijne bevelen staan. «Uit deze bepalingen, dunkt mij, spruit voort, dat de «werken, staande onder het toezicht van bedoelden op- «zichter, zijn afgebakend, en blijkt het, dat hij de werk- «zaamheden aan die werken te verrichten moet leiden, «mei zelf uitvoeren. «Klachten door den betrokken ambtenaar, dat hij het «daarmede te volhandig heeft, zijn bij mij nooit ingekomen «en is mij dit persoonlijk ook niet gebleken. Bovendien «komt mij die te groote volhandigheid, met eerbiediging «van ander gevoelen, ook wel wat onwaarschijnlijk voor, «als men in aanmerking neemt, dat het grootste aantal «arbeiders onder zijn toezicht slechts 13 bedraagt. «Steeds heb ik er naar gestreefd en ik meen ook «daarin geslaagd te zijn om op de meest economische «wijze in het belang der gemeente samen te werken. «Aangaande het technische gedeelte der plantsoenen, «heb ik nooit bevelen gegeven, en alleen datgene in «overweging gegeven, wat mij dienaangaande wenschelijk «voorkwam. «Het is derhalve een feit, dat de opzichter geen werk- «zaamheden, buiten den hem bij instructie aangewezen «werkkring, heeft verricht dan alleen een paar dagen in «den strengen winter van 18901891toen tengevolge «van den 's nachts schielijk ingevallen dooi, de straten «der stad inundeerden en kelders onder water liepen. «Toen heb ik direct, op eigen verantwoordelijkheid, alle «in dienst der gemeente zijnde krachten, zoowel opzichters «als arbeiders der gemeentewerken en der reiniging, «werkzaam gesteld tot het openen der rioolkolken ten «einde verder onheil te voorkomen'. «Ik heb gemeend dit voorop te moeten stellen ten einde

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1893 | | pagina 209