13 Mei 1893. 210 »in het juiste licht te plaatsen, wat de opzichter der «beplantingen te verrichten heeft. «Alsnu zij het mij veroorloofd de vraag te stellen, of »het in het belang der gemeente is hem aan een deel »der hem bij instructie aangewezen werkzaamheden te «onttrekken «De 13 arbeiders, staande onder onmiddellijk toezicht «en leiding van den opzichter der beplantingenverrichten «alle onderhoudswerken aan plantsoenen, wegen en grach- »ten (met uitzondering van die welke in het openbaar «worden aanbesteed), al naar gelang jaargetijde en weers- «gesteldheid voor elk der verschillende werken meer of «minder werkkrachten vorderen, zoodat zich niet zelden «het geval voordoet, dat bijna allen te gelijk aan de «plantsoenen werkzaam zijn, terwijl op andere tijden «slechts 2 of 3 man daarvoor gebezigd worden; doch dit «daargelaten, schijnt het mogelijk te zijn, hetgeheelejaar «door een vast aantal arbeiders enkel voor de plantsoenen «werkzaam te houden, ofschoon het nog een open vraag «is, of dit financieel gewenscht is. «Het splitsen van de onderhoudswerken van plantsoenen «wegen met beplantingen en grachten, speciaal wat betreft «de glooiingen, komt mij schier ondoenlijk voor. De aard «dezer werken is zoo na aan elkander verwant en het «onderhoud daarvan grijpt zoozeer in elkander, dat het «mij bezwaarlijk toeschijnt dit aan twee opzichters toe te «vertrouwen, waarvan de eene met de plantsoenen en de «andere met de wegen en grachten belast zoude zijn. «Bovendien al zou het getal arbeiders langzamerhand «van 13 tot 16 of 17 klimmen, dan zal wellicht het be- «noemen van twee opzichters nog wel bezwaar ontmoeten »'t personeel blijft te gering. «Toch zou over dat bezwaar al dadelijk moeten heen «gestapt worden wanneer de opzichter der plantsoenen «van een deel zijner tegenwoordige werkzaamheden ont- heven wordt. «Het benoemen alsnog van een opzichter belast met het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1893 | | pagina 210