13 Mei 1893. 211 «toezicht op het onderhouden van wegen, grachten enz. «is in dat geval onvermijdelijk, dewijl andersbij de drukke «diensten die het overige personeel te vervullen heeft, «het toezicht zou ontbreken. «Men zal daartegen kunnen aanvoeren: de opzichter der «plantsoenen moet zich 1°. meer met het kweeken kunnen «bezighouden en 2°. moet hij meer zelfstandig kunnen «optreden, buiten de bemoeiingen van den architect. «Hierbij mag niet uit het oog worden verloren dat hij «is opzichter en geen werkman, dat hij heeft het door «hem gevraagde aantal werklieden en hij dus zelf geen «handenarbeid behoeft te verrichtendoch die moet leiden. «Neem aan dat hij ook al eenige zaken zelf moet doen «welke hij aan geen ander kan overlaten en wie moet «dat niet? dan zij men indachtig dat er chefs zijn in «groote kweekerijen, die misschien het drievoudige aantal «arbeiders onder hunne bevelen hebben, terwijl ik ge smeenten in Nederland ken met het drievoudige der «plantsoenen als Breda, die bovendien bosschen buiten de «gemeente hebben en waarvan toch de opzichter of plantage- «meester met het dagelijksch toezicht op de wegen belast is. „Dit onderwerp heb ik met den betrokken opzichter «besproken, welke mij heeft medegedeeld, dat ondanks «hij sedert eenige jaren een tweetal door hem zelf ge- kozen arbeiders voortdurend in het "Valkenberg werkzaam «heeft, deze niet in staat of liever bekwaam genoeg zijn «alle werkzaamheden in de kweekerij te verrichtenzoodat «hij zelf daarvan een goed deel voor zijne rekening heeft, «en zoo hij meer tijd beschikbaar had, daaraan nog meer «zorg konde besteden. «Ik zal mij het recht niet aanmatigen daaromtrent een «beslist oordeel te vellen; alleen schijnt het mij toe, dat «de vraag gewettigd is, of het wel in het belang der «gemeente is zooveel zorg te besteden en geld ten koste «te leggen aan allerlei zeldzame en uitheemsche bloemen «en planten in een openbaar park, welke voortdurend «aan beschadiging blootgesteld zijn en welker innerlijke

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1893 | | pagina 211