3 Juni 1893. 231 verklaren dat hij geen grieven heeft tegen den heer Paijens, maar er zal moeten komen een opzichter, een boekhouder, en met dat alles zal de tegenwoordige regeling duurder komen te staan dan anders. De voorzitter ziet geen speciale reden er in om de wedde van directeur der gasfabriek na verloop der twee jaren te verhoogen, als de dubbele taak hem te zwaar blijkt. De heer Teyciiiné wijst er op, hoe het gegaan is met den inspecteur van politie, toen andere regeling hem onthief van de betrekking van marktmeester. Wanneer de heer Paijens later niet in zijne betrekking van directeur dei- waterleiding gecontinueerd wordt, dan vreest spreker dat zich met hem hetzelfde geval zal voordoen. De heer Van Dam doet opmerken, dat thans niet over de toekomst kan beschikt worden. Wat geschieden zal, moet overgelaten worden aan hen, die dan daarover zullen te beslissen hebben. Ook de heer Van Hal is van oordeel, dat het niet aangaat nu te bespreken de honoraria in de toekomst. Spreker vindt dat gevaarlijk. De vorige directeur, de heer Neurdendurg, had 500 meer dan de tegenwoordige directeur, ondanks er veel werk bijgekomen is. Of de combinatie te zwaar zal zijn en dat alles meer kan nu niet uitgemaakt worden. Dat zou te ver gaan. Daarom geeft spreker in overweging terug te gaan tot de voor gestelde benoeming. De heer Matiion gaat mede met de zienswijze van de heeren Scheltus en Teyciiiné en verklaart zich met de samenvoeging der beide betrekkingen niet te kunnen vereenigen. De directeur hebbe enkel aan de gasfabriek al zijne krachten toe te wijden, 't Kan niet anders, als

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1893 | | pagina 231