236 3 Juni 1893.
Dit laatste geeft den heer Vreede aanleiding de meening
te kennen te geven dat dan toch elders wel redenen voor
de bepaling moeten aanwezig geweest zijn. Spreker wensclit
eerst onderzoek aan te bevelen.
De heer Van Hal is het eens met het gevoelen van
den heer Rombouts. Niet moet den ambtenaar een band,
als bepaald wordt in de instructie, worden omgelegd.
En zouden er ambtenaren zijndie zich aan overtreding
ten deze schuldig maakten, dan kon parate executie op
hen worden toegepast. In elk geval is de bepaling voor
één ambtenaar niet gerechtvaardigd.
Niet herneemt de heer Vreede is het zijne be
doeling om de bepaling te handhavenmaar om te
onderzoeken, hoe zij elders ontstaan is.
De heer Van Hal meent, dat zij eenvoudig van den een
door den ander is nageschreven.
De heer Bloemarts herhaalt, dat enkel door hem de
vraag gesteld is, of de heer Paijens bekend was met de
wijzigingen. Daarop heeft hij een bevestigend antwoord
ontvangen. Alzoo staat het vast, dat de heer Paijens
zich daaraan onderwerpen zal en nu meent spreker dat de
behandeling der wijzigingen zeker niet aan de orde is.
Hiermede wordt de verdere bespreking der wijzigingen
afgebroken en komt de benoeming van den heer Paijens
aan de orde, krachtens het gedane voorstel.
De heer Rombouts wenscht de benoeming te doen op
een maximum-tractement van 800. Er kon eens stagnatie
komen en dan zou het volle moeten betaald worden.
Na eene korte gedachtenwisseling over dit punt, herinnert
de heer Rombouts aan het voorstel gedaan in de zitting
van 22 April 1893, om de benoeming te doen voor den