24 Juni 1893. 265 minister tot zijn leedwezen geen gevolg kan geven aan liet dezerzijdsch verzoek, om de militaire zweminrichting alhier, tegen eene billijke vergoeding door de gemeente, in den morgen en in den avond, voor het publiek beschik baar te stellen, dewijl, volgens het oordeel van de ter zake gehoorde autoriteiten, de bassins der genoemde zweminrichting, bij meerder gebruik dan thans, wegens den geringen stroom en den meermalen lagen waterstand, in modderpoelen zullen veranderen, terwijl bovendien redenen van hygiènischen aard het niet wenschelijk maken in den bestaanden toestand verandering te brengen. De voorzitter zegt dat met leedwezen dit schrijven is ontvangen, doch er in zal moeten berust worden. Als gevolg van dit schrijven gaat de voorzitter voort is door den gemeente-architect een plan tot oprichting eener gemeente-bad- en zweminrichting ontworpen, waar van de kosten geraamd zijn op 12.500, met het oog haar te maken aan den mond van de Aa of Weerijs, nabij de militaire zweminrichting. Het komt den heer Van Dam voor, dat zoo maar niet dadelijk moet worden overgegaan tot het maken eener eigen zweminrichting. De gronden van weigering, dooi den minister aangevoerd, zijn niet afdoende, gelijk spreker eenigszins omstandig uiteenzet. De gemeente is steeds hulpvaardig voor het rijk, zoodat wel op wederkeerige hulpvaardigheid mag aanspraak gemaakt worden. Spreker zou wenschen burgemeester en wethouders uit te noodigen de quasie-argumenten te bestrijden en de vermeende be zwaren weg te cijferen. De heer Heijlaerts kan daarin met den heer Van Dam niet méégaan. Naar het spreker voorkomt berust de af wijzende beschikking van den minister niet op een quasi- motief en zijn de hygiënische gronden niet denkbeeldig. Een nader schrijven zal dan ook niet baten, Bovendien,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1893 | | pagina 265