24 Juni 1893.
267
De heer Oukoop vermeent alzoo, dat de inrichting
hoofdzakelijk voor den minderen man zal dienstig zijn.
Spreker staat vóór, het enkel openen eener geschikte
gelegenheid om te kunnen zwemmen en doet zijne denk
beelden kennen, hoedanig de inrichting moet worden tot
stand gebracht.
De voorzitter zegt, dat die denkbeelden strooken met
het ontworpen plan, waarbij met alle desiderata is reke
ning gehouden. Er zullen komen tien kleine lokaaltjes
en alles zal eenvoudig worden ingericht.
De heer Vreede dankt den voorzitter voor de gegeven
toelichting en betuigt adhaesie aan het voorstel, dat
spreker zou wenschen ter visie te zien gelegd.
De heer Bloemarts zegt hetzelfde voorstel te hebben
willen doen als de heer Vreede. Spreker geeft derhalve
in overweging alsnu de discussie te staken, want het plan
is den leden niet bekend.
Bovendien doet de voorzitter opmerken kan het
plan toch niet meer dezen zomer tot uitvoering komen.
Daarna vraagt de voorzitter of de heer Van Dam zijn
voorstel handhaaft?
De heer Matiion geeft in overweging om de bouw
commissie over het plan te hooren.
De heer Van Dam, de zaak nader beschouwende, kan
niet inzien dat er iets bij verloren zou worden met terug
te komen op de beschikking van den minister. Hygiënische
redenen gelden evenzeer voor de gemeente als voor het
Rijk. Het blijft spreker's idee, dat getracht kon worden
den minister te bewegen om terug te komen op diens
afwijzende beschikking.