288
24 Juni 1893.
Eerstens wenscht spreker het advies van burgemeester
en wethouders te bespreken.
Uit hetgeen door hen is medegedeeld in de overge
legde stukken, is geen conclusie te trekken. Maar al
neemt men aan dat burgemeester en wethouders met zacht
heid de samenspreking gehouden hebben met Waai.s
zal deze, kennende zijne Pappenheimers, zóó geredeneerd
hebben: „ik zal maar toegeven, anders krijg ik onaan
genaamheden met den architect". Daarom hecht spreker
niet veel aan hetgeen gezegd wordt, dat door Waals
verklaard is.
Maar nu gaat spreker voort het rapport van den
architect.
Dat rapport is niet enkel onduidelijkmaar hangt aaneen
als droog zand.
Enkele punten daarvan worden door spreker gereleveerd.
Eerstens zegt de architect: „Ik heb de eer in herin
nering te brengendat de instructie van den opzichter
der plantsoenen nog pas korten tijd geleden is vastgesteld
en wel bij raadsbesluit van den 10. October 1891."
Het komt spreker voor, datals een gemeen te-ambtenaar
aan burgemeester en wethouders een rapport heeft in te
dienen, het dan ongepast is aan hen een punt als het
bovenstaande in herinnering te brengen.
Tweedens zegt de architect: „Steeds heb ik er naar
gestreefd en ik meen ook daarin geslaagd te zijn
om op de meest economische wijze in het belang der
gemeente samen te werken
Die phrase zegt spreker is vreemd. Er is geen
sprake van economisch of niet economisch samenwerken.
Spreker zou meenen dat hier van toepassing isQui
s'eccuse, s'accuse.
Voorts zegt de architect»Ik zal mij het recht niet
«aanmatigen daaromtrent een beslist oordeel te vellen
«alleen schijnt het mij toedat de vraag gewettigd is
«of het wel in het belang der gemeente is zooveel zorg
«te besteden en geld ten koste te leggen aan allerlei