24 Juni 4893.
293
van elkander vernomen te hebben, noch te weten zijn
gekomen, dat de bestaande regeling obstructie in zaken
teweegbracht. Toen de gemeente het vorstelijk geschenk
ter beschikking kreeg, werd de hand aan het werk ge
slagen, maar toen reeds openbaarde zich verschil van
opinie. Plannen werden gemaakt, vergravingen en vervor
mingen hadden plaats. Ook werd eene kleine serre gebouwd
en Waals begon in miniatuur planten te kweeken. En
wanneer men ~nir ~zegt: «Waals wordt uit zijn werk
gehaald en dat is zoo zeer ten nadeele der kweekerij,"
dan begrijpt spreker niet hoe het gaat met andere bloem-
kweekers, die ook dan hier dan daar geroepen worden.
Ook spreker is liefhebber van bloemen, maar kan niet
inzien dat eene tijdelijke afwezigheid zooveel schade kan
berokkenen. Het is spreker niet bekend, dat Waals zelf
ooit daarover geklaagd heeft. En als het dus niet waar is,
dat schatten verloren worden, wanneer Waals van zijn
werk wordt gehaald, dan acht spreker het niet geoorloofd
zulks te dezer plaatse zoo stellig te zeggen.
De heer Heijlaerts valt driftig den spreker in de rede
en zegt: »U wilt dus zeggen dat ik lieg."
De voorzitter verzoekt den spreker zich te matigen.
De heer Van Hal, het woord hernemende, zegt dat
enkel de heer Heijlaerts overdrijft en te veel wil bewijzen.
De voorzitter acht het best het voorstel van den heer
Heijlaerts c. s. in stemming te brengen. Aan den heer
Sciieltus geeft de voorzitter de verzekering, dat burge
meester en wethouders niet zullen nalaten een ambtenaar
tot zijn plicht te roepen, wanneer daartoe redenen bestaan.
Daarna wordt overgegaan tot stemming, waarvan de
uitslag is, dat bedoeld voorstel wordt aangenomen met
13 tegen 5 stemmen.
21*