14 Januari 1893. 29 De heer Heijlaerts vraagt en bekomt het woord. Spreker wijst op het feit, dat een agent van politie overleden is, een hoogst fatsoenlijk man, nalatende vrouw en kinderen. Zijn tractement heeft opgehouden en het gezin verkeert in hulpeloozen toestand. Nu is wel is waar kortelings geleden afwijzend beschikt op het adres der weduwe Duurland, maar spreker zou meenen tekort te schieten aan zijn plicht, als hij niet den Raad het voorstel voorlegde om aan de eerstbedoelde weduwe eene gratificatie toe te kennen. De heer Teychiné kan zich met dit voorstel wel ver eenigen, mits door den commissaris van politie een rapport worde overgelegd, dat de overledene een uitstekend be ambte is geweest. De heer Van Dam zegt, dat het gemakkelijker is een voorstel te doen dan dit te bestrijden. Het komt spreker voor, dat nu niet in eens eene beslissing kan genomen worden. Eerst zou een verslag moeten ontvangen zijn van burgemeester en wethouders. Spreker geeft dit den heer Heijlaerts in overweging. De heer Heijlaerts zou niets liever zien dan een verslag van burgemeester en wethouders te ontvangenmaar men wete, dat toen de senaat in Rome delibereerde Saguntum verloren ging. De weduwe en kinderen lijden groote ar moede en nu weet spreker niet, als eerst een verslag moet worden afgewacht, of dan tijdig hulp zal kunnen aangebracht worden. We zijn te midden van een strengen winter en dit maakt de zaak te meer urgent. De voorzitter meent dat de Raad zich op eene gevaar lijke helling zou begeven. Op de begrooting is uitgetrok ken eene som van f 300.tot voorbereiding eener ver ordening, vestigende een weduwen-en weezenfonds. Thans

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1893 | | pagina 29