310 15 .Tuli 1893. De heer Van Hal zegt, dat toen de vraag kwam naar eene waterleiding, het hoofdargument was om geschikt drinkwater te verkrijgen. Nu kan de geriefelijkheid wel doen zijn vóór de waterclosets, maar men verlieze niet uit het oog dat de gemeente-reinigingsdienst met een omzet van circa ƒ20.000 zich zelve dekt, en zou het gebruik van waterclosets aangenomen wordenop dien dienst mogelijk een tekort ontstaat van ƒ10.000, waarin de ge meente weer zal hebben te voorzien. Alzoo zou het financieel beheer van meergenoemden dienst geheel onderst boven worden geworpen. Ook het nemen eener proef acht spreker niet wenschelijk. De aanleg vordert kosten en die is dan niet gemakkelijk te niet te doen. Eerst zorgen voor het drinkwater eindigt spreker en dan regele men andere zaken. De heer Vreede zegt aanvankelijk te zijn meegegaan met de zienswijze van den heer Sassen en er vóór geweest te zijn om het gebruik van waterclosets toe te staan, maar na al hetgeen hij daartegen heeft hooren in het midden brengen, is zijne meening in zooverre gewijzigd, dat hij wenscht voor te stellen te bepalen, dat het maken en hebben van waterclosets voorloopig verboden zal zijn. De voorzitter weet geen middel te vinden om de hoeveel heid verdunde faeces weg te voeren. De heer Vreede vreest zulk een erg misbruik niet van de waterclosets. De heer Sassen geeft in overweging punt 8 aan te houden tot later het geheele reglement zal worden aange boden. De voorzitter betoogt dat uitstel strijdt met het belang der ingezetenen, die wachten op eene beslissing.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1893 | | pagina 310