15 Juli 1893.
319
was ingekomen, door hem daaraan is gevolg gegeven en
hij door den eigenaar zelf is rondgeleid. Hoewel spreker
op den voorgrond moet stellen dat hij niet alle theoriën
volkomen begrepen heeft, moet hij echter verklaren dat hij
in bewondering gestaan heeft over den aanleg, en dat toen
hem gewezen werd op de tuinen in de omgeving, die
tuinen hem leelijk voorkwamen. Daarom wenscht spreker
in overweging te geven, andere tuinlieden er over te raad
plegen, om een gedeelte van het nieuwe park, onder leiding
van den heer Van der Linden, in natuurstijl aan te
leggen.
Ook de heer Vreede verklaart aan de uitnoodiging
gevolg te hebben gegeven en den nieuwen aanleg met het
meeste genoegen aanschouwd te hebben. Spreker weet
wel, dat de Raad zoo niet direct op het verzoek kan
ingaan, maar toch zou het wel eigenaardig zijn, als, met
toestemming van den minister, een gedeelte van het park
in natuurstijl kon worden aangelegd.
De voorzitter zegt mede van de uitnoodiging gebruik
gemaakt te hebben en niet anders te kunnen verklaren,
dan dat de nieuwe aanleg, zoowel uit een aesthetisch als
artistiek oogpunt, prachtig en sierlijk is. Maar eene andere
vraag is, of de tijd wel gekomen is daarover te beslissen.
Nog in deze vergadering komen de voorwaarden van over
eenkomst met den Staat in behandeling. Mogelijk kan
later op het onderwerp worden teruggekomen, maar nu
meent spreker moet eerst de aanleg van het park
plaats hebben.
De heer Vreede is het eens met de zienswijze van den
voorzitter. Eerst moet de aanleg plaats hebben, en latei-
kan dan het besproken punt in nadere overweging ge
nomen worden.