14 Januari 1893. 33 niet op den weg der gemeente ligt om ten behoeve van liet rijk gebouwen te stichten. De heer Van Dam verklaart van de zaak niets te be grijpen. Niet behoort het tot de taak van de gemeente den directeur af te vragen, of hem hier alles geschikt is of niet. Waren er klachten, dan zou de minister die wel te berde gebracht hebben, en spreker gelooft ook niet, dat de minister alhier het proefstation zal wegnemen, zonder eenig bericht te geven aan burgemeester en wet houders. Het wil er bij spreker naar hij zegt niet in, dat enkel ter wille der localiteit het proefstation aan Breda zal ontnomen worden. De heer Heijlaerts geeft daartoe in overweging om zich te wenden tot den minister, met de vraag, of het loopend gerucht op waarheid gegrond is of niet? De heer Sassen meent uit het eerst gesprokene door den heer Heijlaerts te moeten opmaken, dat er reeds correspondentie gevoerd is. De voorzitter erkent dit als juist, maar die correspon dentie heeft vroeger plaats gehad en aan 's ministers aanvrage is wel degelijk gehoor gegeven, zooals spreker zegt reeds toegelicht te hebben. De heer Van Hal zegt, dat hij in de kamerdiscussies niets gelezen heeft van hetgeen de heer Heijlaerts mede deelt. Wel heeft men gezocht naar terrein voor een centraalstation. De heer Heijlaerts verklaart semi-officieel op de hoogte der zaak te zijn. De heer Van Hal kan niet zeggen ooit die groote drukte aan het proefstation te hebben waargenomen. Voor 3

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1893 | | pagina 33