12 Augustus 1893. 377 »En nu, Mijnheer de Voorzitter, neem ik de- vrijheid •»het dagelijksch bestuur in overweging te geven, met sgepasten spoed een onderzoek in loco te doen instellen snaar de gegrondheid mijner bewering, en verder de snoodige maatregelen te willen doen nemen, opdat ook sonze andere grindwegen, bij het leggen der buizen, niet sevenzeer mishandeld, ja, verknoeid worden als de onder- swerpelijke.» De voorzitter geeft den heer Oukoop de verzekering, dat de zaak onverwijld ernstig zal onderzocht worden. Is dan van wege de gemeente geen toezicht gesteld vraagt de heer Teychiné? Waarop de voorzitter antwoordt, dat er bij elk werk een opzichter is. Maar is er ook opzicht van den kant der gemeente vraagt de heer Teychiné? Spreker vreest, dat, bij het vele zand, dat men laat liggen, er verstopping zal komen in de riolen. Ook dat opzicht bestaat antwoordt de voorzitter. En niet enkel voor het gewone werk, maar ook, wanneer eenig defect zou ontstaan aan de gasbuizen. De heer Lijdsman zegt, dat hij reeds te voren den voorzitter over hetgeen de heer Teychiné bedoelt ge sproken heeft en de voorzitter dadelijk bereid is geweest de gewenschte bevelen te geven. Spreker beveelt den voorzitter eene blijvende behartiging dezer aangelegenheid ten zeerste aan. Verder niemand het woord verlangende, sluit de voor zitter deze vergadering. De Secretaris A. R. VERMEULEN. De Voorzitter Ed. GULJË.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1893 | | pagina 377