26 Augustus 1893. 397 Art. 8. »Bij nalatigheid in het nakomen der bovenstaande be spalingen, na daartoe door burgemeester en wethouders «van Breda bij brief of op andere schriftelijke wijze te zijn «aangemaandzal daarin voorzien wordenvoor zooveel »de artt. 5, 6 en 7 betreft, door of van wege de gemeente «ten koste van de huurders. «Onverminderd de voorafgaande bepalingen zijn de «huurders onderworpen aan alle politiebepalingen betrek- «kelijk petroleum, thans bestaande of later vast te stellen». De overgelegde memorie van toelichting luidt als volgt: «Volgens de bestaande politiebepaling mag een handelaar «in petroleum niet meer voorhanden hebben dan een vat. »Ten einde daaraan te gemoet te komen werd vroeger »als algemeene bergplaats van petroleum in gebruik gesteld «het daartoe van het rijk gehuurde gebouw in lunet A «en later het gebouw in lunet B. «Thans is op het terrein van de gemeente-mestplaats «een doelmatig ingericht gebouw opgericht. «Het is verdeeld in 10 vakken of lokalen van verschil- «lende grootte en voldoende voor de handelsbehoefte in «deze gemeente. In de oude bergplaats bracht ieder «handelaar zijn voorraad en betaalde voor bewaarloon per «fust de eerste maand tien cent en voor elke volgende «maand vijf cent. «Naar de inrichting van het nieuw gebouw en ten «gerieve van den handel behoort thans een andere weg «te worden ingeslagen. «Ieder handelaar moet een vak of gedeelte van het «gebouw, in verband met den omvang van zijnen handel «kunnen huren, waarover hij alsdan de volle beschikking «heeft. «Bij de overweging van dit punt drong zich op den «voorgrond de vraag: zal openbare of onderhandsche «verhuring plaats hebben?

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1893 | | pagina 397