398 26 Augustus 1893. «Openbare verhuring moest geheel worden losgelaten. «Geschiedde deze, dan kon zich het geval voordoen, dat «een handelaar met uitgebreiden handel alle vakken «huurde, of wel de overige zoo hoog opbood, dat de «kleine handelaars te veel betaalden, en alzoo de con- «currentie in zaken belangrijk werd gedrukt. «Daarom zijn de voorwaarden naar onderhandsche ver- «huring geregeld, met bepaling dat het lot zal beslissen «tusschen twee of meerderen, die een bepaald vak wenschen «te huren. «Uit haren aard zal de verhuring van alle die kleine «gedeelten aan gedurige afwisseling van huurders bloot- «staan, om welke reden het noodig is in de voorwaarden «van verhuring vaste huursommen op te nemen. «Eene doorgaande goedkeuring van die telkens afwisse- «lende onderhandsche verhuringen is geheel onmisbaar, «daar het telkens besluiten tot onderhandsche verhuring «en het voortdurend vragen van goedkeuring daartoe, «niet enkel den handel noodeloos zou stremmen, maar ook «de handhaving van het verbod om petroleum elders te «bergen geheel onuitvoerbaar zoude maken. «Bevinden zich in het nieuwe gebouw tien vakken of «afzonderlijke lokalen, negen daarvan worden verhuurd «en het tiende, waarin een 40-tal vaten kunnen geborgen «worden, blijft beschikbaar voor den kleinen handelaar «tegen het gewone bewaarloon. «Het geldt hier niet het scheppen eener bron van «inkomst voor de gemeente, maar den handel in de hand «te werken, in verband met de openbare veiligheid. «Daarom zijn de huursommen matig gesteld en enkel «in verhouding gebracht tot hetgeen vroeger door de «handelaars betaald werd en de kosten voor de gemeente «aan de inrichting verbonden. «Die kosten zijn: «Aan bouwkosten f 2500 met onderhoud 7 °/0 175 «Perceptiekosten onveihuurd vak20. Transporteeren f 195,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1893 | | pagina 398