402
26 Augustus 1893.
De heer Scheltus geeft in overweging de woorden
gegoten ijzer«. te doen vervallen, dewijl een deskundige
hem verzekerd heeft dat gegoten ijzer, met de eigenschap
van ondoordringbaarheid, niet te leveren is.
De voorzitter wijst op het gebruik dat er van gemaakt
wordt te Amsterdam en overal waar het Liernurstelsel bestaat.
De heer Scheltus gelooft dat wel, maar meent dat
daarmede de ondoordringbaarheid niet bewezen is. Het
is de heer Rueb geweest zegt spreker die hem op
het feit gewezen heeft.
De heer Rombouts deelt het gemaakte bezwaar niet
en geeft daarvan verklaring, er op wijzende hoe zich in
een ijzeren vat aan den wand een glazuur vormt, dat de
dichtheid daarvan bevordert.
In Den Haag zegt de voorzitter is gebleken, dat
op den wand een vernis kwam van 3 a 4 mM.
De heer Heijlaerts wil niet opponeeren; doch neem
aan zegt spreker dat er geen grondbederf plaats
heeft, dan rest toch altijd nog de evaporatie van vluchtige
en schadelijke gassen, die, als niet spoedige ruiming ge
schiedt, de lucht bederven.
De voorzitter vraagt of de heer Scheltus stemming
verlangt over zijn voorstel
De heer Scheltus antwoordt ontkennend, en dit te
eerder omdat de inrichting onderworpen blijft aan de voor
schriften van burgemeester en wethouders.
Art. 3.
Dit artikel wordt na tusschenvoeging van het woordje
„daarin" op aanwijzing van den heer Oukoop en
na herlezing van het geheele artikel, op verzoek van den
heer Van Dam, goedgekeurd als volgt: