23 September 1893.
445
Die voorwaarden zijn de volgende:
Artikel 1.
De opstand van de in het hoofd dezer voorwaarden
genoemde gebouwen, wordt verkocht in den staat zooals
die zich op het oogenblik der verkooping bevindt, terwijl
de gemeente Breda niet kan worden opgeroepen tot het
verstrekken van schadevergoeding uit welken hoofde ook,
niets uitgezonderd, welke na de verkooping van de ge
bouwen mocht ontstaan.
Art. 2.
De gebouwen worden af- en uitgebroken tot 0.30 M.
beneden de straat. Ter vervanging van het gedeelte ach
tergevel, grenzende aan den tuin van het perceel, sectie A,
n°. 3071, moet eene heining hoog 3 meter van hout van
den afbraak volgens aanwijzing van den gemeente-architect,
worden gesteld.
De scheidingsmuur tusschen de gebouwen sectie A,
nos. 883 en 3072, behoort niet tot den te verkoopen opstand.
Art. 3.
De afbraak is ten voordeele van den kooper, met uit
zondering van de steenpuin, welke door den kooper moet
worden vervoerd naar de gemeente-mestvaalt en aldaar
regelmatig op een hoophoog 2.00 meter, moet worden
opgeborgen. Door puin moet worden verstaan alle gedeelten
van steenen minder dan halve, welke met de hand moeten
worden geraapt.
Met kalkpuin moeten worden gevuld de overblijvende
gedeelten der kelders tot gelijk met de hoogte der aan
grenzende straten.
Art. 4.
De gebouwen moeten afgebroken en de afbraak en puin
zijn opgeruimd vóór of op den eersten December 1893.