18 November 1893.
515
Het ligt in den aard der zaak betoogt de heer
Bloemarts dat men wonen moet daar waar men zijne
diensten heeft te praesteeren. De maatregel omvat overigens
alle gemeente-ambtenaren zonder onderscheid.
De heer Reigersman wenscht aan de verordening geen
terugwerkende kracht toe te kennen, als strekkende niet
met de billijkheid.
Maar in dat geval zegt de heer Sassen moeten
allen, die vóór de invoering der verordening zijn aange
steld, hetzelfde recht blijven behouden.
De heer Rombouts wijst op de omstandigheid, dat in
de instructiën voor de ambtenaren gemeenlijk is opgeno
men, dat zij niet dan met verlof de gemeente mogen
verlaten. Hij die zich thans buiten de gemeente gevestigd
heeft, had daartoe stellig verlof moeten vragen. Dit wijst
van zelf er heen, dat ieder gemeente-ambtenaar ook in
de eigen gemeente wonen moet. 't Woord en de titel
zeiven drukken het uit.
Na een kort woord van repliek van den heer Reigers
man, die zijne zienswijze nader uiteenzet en verdedigt,
zegt de voorzitter, dat het duidelijk de geest is der wet
dat de gemeente-ambtenaren in eigen gemeente moeten
wonen. Bij uitzondering alleen staat de wet toe daarvan
ontheffing te verleenen aan burgemeester, secretaris en
ontvanger. Het staat alzoo vast dat alle andere eigen
ambtenaren hier hunne woonplaats moeten hebben, doch
nu is de restrictie gemaakt, dat burgemeester en wet
houders verlof kunnen geven tijdelijk daarvan af te wijken.
De heer Matiion geeft in overweging de laatste zinsnede
van art. 2 te lezen in die bewoordingen dat de ambtenaren
bij overtreding, ontslag bekomen.