28 Januari 1893. 51 Art. 5. De Staat behoudt zich het gebruik van den grond, waarin de buizen met toebehooren liggen, voor ten behoeve van de oefeningen der garnizoenen van Breda en Geertruidenberg en van het personeel der Militaire Academie, welk gebruik in geenen deele door den aanleg of de exploitatie der waterleiding mag verhinderd worden. De Staat verbindt zich op de gronden in art. 1 omschre ven geene beplantingen of andere opstallen te doen aan brengen binnen 10 meter uit de as van door de gemeente ten behoeve der waterleiding in den grond gebrachte buisleidingen. De gemeente daarentegen verbindt zich om die grond- strooken, zoover zij langs beplanten grond loopen, tegen zandverstuiving te bewaren. Art. 6. De Minister van Financiën zal de sub 1°. van art. 1 gegeven vergunning ten allen tijde kunnen doen eindigen door intrekking, indien de gemeente naar zijn oordeel in gebreke mocht zijn eenige voorwaardenwaarop haar deze vergunning wordt verleend, behoorlijk na te komen en niet binnen drie maanden na aanmaning om dit wel te doentot de naleving overgaat of de daardoor vereischte werken niet geregeld voortzet en voltooit. Art. 7. Wanneer de sub 1°. van art. 1 gegeven vergunning krachtens art. 6 wordt ingetrokken, vervalt de sub 2 van dat artikel gevestigde erfpacht van zelf en zal de gemeente binnen zes maanden daarna alle werken tot de onttrekking en geleiding van water en de op den in erfpacht gegeven grond staande gebouwen uit en van den grond moeten verwijderd hebben, zullende zij anders aansprakelijk zijn voor de kosten van zoodanige opruiming door den Staat. 4

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1893 | | pagina 51