18 November 1893. 525 Dezelfde bezwaren als de onder volgnummer 50 aan gevoerde werden tegen die verhooging in het midden gebracht. Antwoord van burgemeester en wethouders. 50—51. Met eerbiediging van het in de afdeelingen uitgesproken gevoelen, zijn burgemeester en wethouders van oordeel, dat het tijdstip niet geschikt is om de aan die betrekkingen verbonden jaarwedden te verhoogen. Dit punt wordt verder niet besproken. 52. In eene afdeeling uitten sommige leden de meening dat de presentiegelden behoorden te worden afgeschaft, dewijl het lidmaatschap van den Raad geheel belangloos dient te worden waargenomen en dat presentiegeld toch van te gering bedrag is om als billijke vergoeding voor tijdverzuim te kunnen gelden. Andere leden waren echter van oordeel dat, uit een praktisch oogpunt, deze gelden behouden moesten blijven. De ervaring toch had geleerd dat zij een gunstigen invloed op het bijwonen van de raadszittingen uitoefenen. Antwoord. In het midden latende in hoeverre het presentiegeld, gelijk werd opgemerkt, van gunstigen invloed is op het bijwonen van de raadszittingen, wordt in overweging gegeven, de daarvoor op de begrooting uitgetrokken som te behouden. Verder wordt dit punt niet besproken. 53. In al de afdeelingen was men eenparig van oordeel dat de bezoldiging van den tegenwoordigen titularis te gering is en verhoogd behoorde te worden tot 24, 25 of

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1893 | | pagina 525