532
18 November 1893.
56c. Deze post betreft een ambtenaar aan wien men,
tegen zijn verlangen en zonder dat er volstrekte noodza
kelijkheid toe bestond,' een betrekking ontnomen heeft.
Die betrekking bracht de 3 laatste jaren gemiddeld per
jaar f 128.95 op. In aanmerking nemende, dat door
toevallige omstandigheden 1890, of het eerste dier drie
jaren, een onvoordeelig jaar voor hem was, kan veilig
aangenomen worden, dat de voor hem opgeheven betrekking
hem gemiddeld ƒ140 opleverde.
Burgemeester en wethoudersblijkens hunne toelichting,
van oordeel zijnde, dat het billyk is den ambtenaar voor
het te lijden verlies schadeloos te stellen, geven in over
weging zijne wedde met 75 per jaar te verhoogen.
Eene afdeeling, dat billijkheidsgevoel volkomen deelende,
wenscht echter, nu het hier geld een zoo uitstekend
ambtenaar, die meer dan 35 jaar de gemeente met trouw,
ijver en eerlijkheid gediend heeft, de schadeloosstelling te
bepalen op ƒ125 per jaar.
Antwoord.
Nadat de Raad besloten had de petroleum-bergplaats
by gedeelten te verhuren, behoudens één vak, was ook de
noodzakelijkheid ingetreden, om den bewaarder van petro
leum, zooveel de verhuurde vakken betrof, los te laten.
"Wanneer burgemeester en wethouders tot grondslag der
vergoeding genomen hadden de opbrengst in de tien
laatste jaren, dan zou de middensom daarvan niet ten
voordeele van den betrokken ambtenaar zijn uitgevallen.
Hem zou dan hoogstens eene vergoeding zijn toegekend
van tusschen de 30 a 40.
Met het oog echter op de meerdere opbrengst in de drie
laatste jaren, is vrijheid gevonden eene vergoeding voor
te dragen van 75 per jaar, welke som burgemeester en
wethouders billijk achten, te meer, omdat daarvoor geen
diensten behoeven gepraesteerd te worden.