18 November 1893.
539
zijn voorzien. De snit der jassen is overigens wel een weinig
een kwestie van smaak. De vroeger door den burgemeester
De Man ontboden schouderbedekkingen of mantels tegen
den regen, waren in een jaar versleten en beantwoordden
niet aan hun doel.
De heer Heijlaerts acht het eene enorme behoefte
voor de politie-agenten, die dag en nacht dienst moeten
doen en geen regenscherm mogen gebruikendat zij van
regenjassen of zoo iets voorzien worden, 't Zijn wel men-
schen in de kracht van hun leven, maar niet zijn zij
daardoor gewaarborgd tegen rheumatiek en andere ziekten.
Thans bestaan wel kleedingstukken van impermeabele
stoffen, die niet zoo spoedig versleten zijn. Daarvan
moeten de agenten voorzien worden en wel zonder uitstel.
De voorzitter wil gaarne het gesprokene ter harte nemen
en stelt zich bereid nog eens eene proef te nemen. In-
tusschen verklaart spreker zich te kunnen verheugen in
een korps gezonde agenten.
Juist ziekte te voorkomen herneemt de heer Heijlaerts
is het doel van den door hem voorgestelden maatregel.
De heer Teychiné kan zich niet vereenigen met het
onderscheidingsteeken dat de inspecteur als zoodanig draagt.
Spreker wil voor hem eene uniformkleeding bestemd zien,
dewijl niemand hem thans als inspecteur herkennen kan.
Bovendien komt hij nu overal, wat niet te pas komt.
De voorzitter gelooft niet dat te klagen is dat de in
specteur niet bekend is. Hij kan wel eens in een koffiehuis
komen; maar wat vraagt spreker is er tegen, dat
hij een glas bier drinkt?
De heer Teychiné zegt er een voorstel van te maken,
om voor kleeding van den inspecteur eene som op de
begrooting uit te trekken,