566 18 November 1893. scheuren van den zolder loopende, waarin men bijna wel eene hand had kunnen leggen. Nog meerdere gebreken door hem waargenomen, noemt spreker op, en deinst niet ervoor terug, dien toestand onverantwoordelijk te noemen. Maar doet spreker opmerken sedert het rapport bekend geworden iszijn de scheuren verdwenen en dichtgestopt, die eigenlijk niet in het gebouw hadden mogen voorkomen. De voorzitter zegt dat de grond niet geheid is, omdat te weinig geld voor den bouw beschikbaar was; overigens kon men niet een hand in de scheuren leggen, hoogstens was dit mogelijk met een vinger. De heer Teychiné kan op het gezag van den directeur der ambachtsschool verklarendat de scheuren niet breeder waren dan een potlood. Reeds tijdens het leven van den heer J. C. Marijnen waren die scheuren zichtbaar. Men heeft toen gewacht of ze verder zouden scheuren, doch dit is niet het geval geweest. De heer Ltjdsman verklaart als lid der commissie voor de ambachtsschool de bewering van den heer Scheltus ten stelligste te hebben tegengesproken. Geenszins zijn de scheuren gedicht om ze aan 't oog te onttrekken. Spreker noemt die op, en kan verzekeren dat zij geen ongerustheid behoeven te wekken. Het verlangde onder zoek kan veilig aanvaard worden; de toestand van het gebouw is goed, al kan een klein defect ontstaan zijn, doordien er niet geheid is kunnen worden. De heer Bloemarts refereert zich aan het deskundig oordeel van den heer Lijdsman. Spreker herinnert zich dat bij het bouwen van het rechtsgebouw er sprake was over scheuren, en dat toen ook werd opgemerkt, dat als de grond niet aangeheid is, die scheuren ontstaan. Dus dat is iets dat algemeen bekend is. En waar nu de Raad

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1893 | | pagina 566