1-2 18 Ferrdari 1893. tot vreeze, maai' die vreesverwekking is een stokpaardje, reeds in 1830 vertoond. Vervolgens treedt spreker in historische herinneringen ter kenschetsing van de beteekenis van Breda met hare eenmaal zoo moedige en offervaardige burgerijdie zelfs na den tachtigjarigen oorlog de Illustre school tot loon ontving. De historie van Breda zegt spreker is nog altijd van invloed op haren tegenwoordigen toestand. Wat de toekomst baren zal, is niet bekend, maar tee kenen van maatschappelijke veranderingen openbaren zich, en zijn ijveren, ter bevordering der burgerij, geschiedt met het oog op sociale toestanden, waarmede rekening moet gehouden worden. Geenszins verklaart spreker te zijn tegen de Sociëteit, maar hij wil, zooals dat ook was de bedoeling van wijlen mr. Pei.s Rijcken, mede de nette burgerij nu en dan in het Paviljoen zien toegelaten. En wanneer het consumabel op behoorlijken prijs gesteld wordt, dan zal de burgerij aan de Sociëteit niet schaden. De heer Rombouts zegt, dat in 1888 het verzoek der Sociëteit was om verlenging van huur. Dat verzoek, bij herhaling geschied, werd telkenmale ingewilligd. Het niet verder verhuren van het Paviljoen aan de Sociëteit, sproot voort uit het rapport van wijlen den heer Pels Rijcken; Bij het vroeger door spreker gedane voorstel werd dan ook als feit aangenomen, dat de Sociëteit niet meer in aanmerking kwam. Later had spreker spijt gevoeld, dat door hem niet een tweeledig voorstel was ingediend, namelijk ook dit, óf werkelijk de verhuring van grond voor Paviljoen aan de Sociëteit niet meer kon plaats heb ben. In de meeningen daaromtrent waren destijds ver schillende stroomingen. De heer Verschraage verklaart het eens te zijn met de beschouwingen van de heeren Van Hal en Teychiné. Spreker constateertdat hij enkel vóór den afstand van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1893 | | pagina 72