18 Februari 1893.
79
De heer Guljé zegt, dat toen dag en uur der conferentie
bepaald waren, niemand van het dagelijksch bestuur kon
verschijnen dan spreker, daar alle andere leden ongesteld
waren. Toen zijn vastgesteld de punten, die thans aan het
oordeel van den Raad worden onderworpen.
De heer Van Hal meent dat het niet geheel strookt
met de digniteit van het dagelijksch bestuur dat slechts
één lid tegenwoordig was. Noodig toch was het geweest
dat minstens twee leden waren tegenwoordig geweest.
De voorzitter (de heer Van Aken) verklaart dat toen
hij den uitslag der conferentie vernam, hij dadelijk daar
mede genoegen heeft genomen. Spreker is er vóór, dat
de Sociëteit zal hebben het uitsluitend gebruik van den
door haar te huren grond, en wel met het oog op de
belangen en den bloei der gemeente, alwaar, jammer ge
noeg, al meer en meer flinke woningen onbewoond geraken.
De heer Van Hal zal den voorzitter in zijne beschouwin
gen niet volgen en zegt enkel zijn spijt te hebben willen
uitdrukken, dat slechts één lid het dagelijksch bestuur
heeft kunnen vertegenwoordigen.
Alsnu brengt de voorzitter in stemming, of
het Paviljoen al of niet voor gemengd gebruik
zijn zal, waarvan de uitslag is, dat met 10tegen
5 stemmen in bevestigenden zin besloten wordt.
Vóór gemengd gebruik waren de heeren: Van Hal,
Vreede, Guljé, Teychiné, Klep, Van Dongen, Ver-
schraage, Van Dam, Heijlaerts en Mathon.
Daartegen de heeren: Rombouts, Oukoop, Sassen,
Backer en de voorzitter.
De heer Van Dam geeft in overweging een termijn te
bepalen, binnen welken de decisie der Sociëteit wordt