98
23 Februari 1893.
wenschelijk achten dat nieuwe onderhandelingen met den
Minister geopend werden. De heidegronden toch zijn
schier waardeloos zegt spreker en waarom nu
moet daarvan zoo hooge retributie gevorderd worden?
De heer Teyciiiné, ofschoon het niet oneens met de
beschouwingen van den vorigen spreker, is er echter niet
voor, om zich nader tot den Minister te wenden. Deze
zal niet toegeven en dan is enkel oponthoud het resultaat.
De heer Guljé zal niet ontkennen, dat de gevorderde
vergoeding hoog is, maar niet mag uit het oog verloren
worden zegt spreker dat vroeger het terrein beperkt
was en nu het uitzicht bestaat om te kunnen uitbreiden,
wat vooral van groot belang is voor de toekomst. Hoe
danig de toestand zal zijn b.v. over 50 jaren, is toch niet
te voorspellen. Spreker kan niet anders dan aanbevelen
het contract aan te nemen.
Daarop wordt tusschen de heeren Heijlaerts, Guljé,
Teyciiiné, Rombouts en Backer gedebatteerd over de
vroeger aangegeven oppervlakte van 72 of 76 hectaren
en de grootte van het tegenwoordige terrein ad 133
hectaren, in verband met de geëischte retributie en
verdere uitbreiding waarna de heer Teychiné in over
weging geeft, ter bespoediging der zaak, deze in stemming
te brengen.
De heer Heijlaerts acht stemming niet noodig, want
er valt niets anders aan te doen dan de voorwaarden aan
te nemen. Toch hebben de heeren Rombouts en spreker
gemeend op het bezwarende daarvan te moeten wijzen.
Intusschen hoopt spreker dat de ingebrachte bedenkingen
niet zullen bewaarheid worden.
De heer Sassen vraagt, welke omstandigheden oorzaak
zijn, dat men bedacht is geworden het terrein uit te
breiden