408 81 Maart 4894. Voorts wordt verklaard dat de bovenbedoelde af te stane gedeelten sloot niet meer voor den openbaren dienst bestemd zijn. 45. Adres van den heer R. G. J. I.. Smagghf., apo theker te Breda, dato Maart 1894, daarbij te kennen gevende dat hij zich bij schrijven van 24 Mei 1893 gericht heeft tot burgemeester en wethouders ter verkrijging van vergunning tot berging van benzine in de gemeente-pe- troleum-bergplaats; dat hij hierop een afwijzend antwoord ontving, omdat de gemeenteraad bedoelde bergplaats alléén voor bewaring van petroleum bestemde; dat hij door de beperkende bepalingen, door burgemeester en wethouders bij hun besluit van 24 Maart 4893 gesteld, veel schade en hinder ondervindt in den handel van benzine, daar de toegestane hoeveelheid niet voldoende is in de aanvragen te voorziendat het bewaren van benzine (als product verkregen naast petroleum uit dezelfde grond stoffen) geen meerder gevaar oplevert dan het bewaren van petroleum, welke bewering overeenstemt met een bij het adres gevoegd schrijven van den professor dr. H. "VVefers Bettink, hoogleeraar aan de universiteit te Utrecht, die als deskundig autoriteit in deze zaak gelden mag; met verzoek, dat de gemeenteraad op zijne beslissing moge terugkomen en toestaan een gedeelte der gemeente bergplaats voor petroleum te bestemmen voor bewaring van benzine, alsook voor de stoffen, begrepen in art. 2, al. IV der wet van 2 Juni 1875 Staatsblad n°. 95). De voorzitter geeft in overweging dit adres te stellen in handen van burgemeester en wethouders om prae-advies waartoe besloten wordt. 46. Adres van H. H. Simons, wonende te Breda, dato 29 Maart 4894, daarbij te kennen gevende, dat hij o. m. tot uitbreiding en meerdere beveiliging zijner inrichtingen, van de gemeente wenscht aan te koopen een strookje

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1894 | | pagina 108