14 April 1894. 123 De heer Van Dam acht het rationeel, dat ten deze dezelfde persoon zal worden aangewezen als die bedoeld in art. 27 (thans 26). De heer Sassen zegt, dat niet eene nieuwe betrekking gecreëerd is. Bovendien is de restrictie gemaakt dzoo noodig De heer Heijlaerts kan niet ontkennen, dat hij mede aan eene nieuwe betrekking gedacht heeft. De heer Van Dam vreest dat burgemeester en wet houders niet genoegzaam de gemaakte restrictie dzoo noodig" zullen in het oog houden. De vorige maal is gezegd, dat de maatregel strekt om den secretaris van eenige werk zaamheden te ontlasten, en dat de persoon, die hem zal bijstaan, bezoldigd zal worden. Daarmee hangt samen het doen eener benoeming. De heer Rombouts betwist ten stelligste dat er sprake zou zijn van het benoemen van een nieuwen ambtenaar. Wordt het bepaalde toegepast, dan kan er hoogstens sprake zijn van eenige vergoeding. In elk geval zal het een ambtenaar der secretarie zijn, dus iemand uit het eigen corps ambtenaren, die z n. bijstand zal verleenen. Het komt den heer Heijlaerts voor dat de aan te wijzen persoon, al naar men wil, een nieuw ambtenaar is of niet. Dit schijnt vast te staan zegt spreker dat men hem wil salarieeren. Geld zal er dus moeten komen, en nu doet het z. i. weinig ter zake, of de persoon een bestaand of een nieuw ambtenaar is. De heer Teychiné betoogt, dat de besproken aanwijzing, zoowel in het een als in het ander geval, is aan burge meester en wethouders. De voorzitter gelooft dat niet genoeg rekening gehouden wordt met de functie van den secretaris in haar geheel. De secretaris heeft meer te doen dan notulen te maken.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1894 | | pagina 123