126
14 April 1894.
«Wij hebben derhalve de eer U in overweging te geven
«te besluiten, dat de bestaande petroleumbewaarplaats
»mede dienstbaar zal gesteld worden voor de bewaring
»van benzine en verder van alle stoffen, bedoeld in art. 2,
sal. IV van de wet van 2 Juni 1875 Staatsblad n°. 95),
«behoudens de daartoe vereischte vergunning, krachtens
»art. 5 van genoemde wet. In voornoemde alinea IV van
«art. 2 worden genoemd de inrichtingenbestemd tot ver-
krijging, verwerking en bewaring van vluchtige producten
smet name alkohols, aethers, vluchtige oliën, zwavel -
skoolstof, vluchtige koolwaterstoffen (waaronder begrepen
szijn de benzine, steenolie of petroleum en petroleum-naphta.)»
«Burgemeester en Wethouders van Breda
De voorzitter vraagt, of de Raad zich vereenigen kan
met het voorgelezen advies. Burgemeester en wethouders
voegt de voorzitter daarbij zullen aan het gemeente
bestuur van Prinsenhage vergunning vragen tot uitbreiding
van de bestemming der gedachte bewaarplaats.
Niemand der leden het woord verlangende,
wordt besloten de bestaande petroleumbewaar
plaats mede dienstbaar te stellen voor de bewaring
van benzine en verder van alle stoffen, bedoeld
in art. 2, al. IV van de wet van 2 Juni 1875,
(Staatsblad n°. 95)behoudens de daartoe ver
eischte vergunning.
17. Missive van de commissie van beheer der Stads-Bank
van Leening te Breda, dato 14 April 1894, daarbij den
Raad ter goedkeuring aanbiedende de rekening en ver
antwoording dier administratie over 1893, vergezeld van
de bijbehoorende bescheiden en bewijsstukken.
De voorzitter geeft in overweging eene commissie van
onderzoek te benoemen en herinnert dat hij als burgemeester
voorzitter is van de bedoelde instelling.