138
14 April 1894.
De heer Heijlaerts zegt zijn idéé niet zoover uit te
strekken als de heer Scheltus. Niet verder wil spreker
gaan dan nu de gasbuizen liggen. De menschen tot daar
wonende, maken een integreerend deel uit van de gemeente
en verkeeren voortdurend in Breda. Daarbij is te dier
plaatse het water zeer slecht, terwijl het voor de hand
ligt, dat als daar ziekten ontstaan, deze zich in Breda
zullen verspreiden.
De heer IngenHousz wenscht den heer Heijlaerts te
vragen, of door hem enkel bedoeld worden de huizen aan
den Ginnekenwegof ook die aan den Teteringschen Dijk
gelegen.
De heer Heijlaerts antwoordt, dat ook laatstgenoemde
perceelen in zijn voorstel begrepen zijn.
De heer Lijdsman vereenigt zich met de zienswijze van
den heer Teyciiink. Allen vestigen zich zoo gaarne buiten
de gemeente. Het gemis aldaar van gas en water moet
tot prikkel dienen om te Breda te wonen. Gaat men
buiten de gemeente gas en water leverendan is het
beginsel gesteld en men gaat van verder tot verder. Spreker
ontraadt ten zeerste daartoe te besluiten.
De voorzitter, den heer Scheltus wenschende te be
antwoorden, zegt, dat het punt betrekkelijk de wensche-
lijkheid of mogelijkheid der annexatie, nog niet in de
vergadering van burgemeester en wethouders behandeld
is. Spreker twijfelt niet, of het electrisch licht is het
licht der toekomst. Nog steeds maakt men vorderingen
om electrische stroomingen op te wekken, doch in Bot
terdam is het electrisch licht nog duurder dan gas.
Thans zegt spreker is de vraag te beslissen, of al dan
niet water aan particulieren wonende buiten de gemeente
Breda zal geleverd worden.
Den heer Scheltus is het nog altijd niet duidelijk, welk
onderscheid is, met opzicht tot de waterleveringtusschen
eene fabriek en eene agglomeratie van huizen.