176 27 April 1894. De voorzitter twijfelt niet, of de commissaris van politie zou den onwetende waarschuwen. De heer Van Dam meent, dat, in denzin der zienswijze van den heer Oukoop, ook art. 24ö! zou moeten vermel den, dat het, onverminderd het bepaalde in het wetboek strafrecht, verboden is met sneeuwballen te werpen. De heer Oüicoop deelt die meening niet, omdat het in art. 24 geldt een verbod en in art. 198 eene aanvrage. De heer Reigersman is van oordeel, dat de heer Oukoop te zeer uit het oog verliest, dat thans het onder werp is: het maken eener politie-verordening. Wat de heer Oukoop wenscht zegt spreker behoort meer te huis in een handboek. De heer Oukoop verklaart zich te zullen neerleggen bij de beschouwingen van de rechtsgeleerde leden; er bijvoe gende, op de vraag des voorzitters, dat stemming over het besproken amendement niet door hem verlangd wordt. Daarop wordt art. 198 onveranderd goedgekeurd. De artikelen 199220 worden, in verband met het rapport, goedgekeurd. Hiermede zegt de voorzitter is het rapport afge handeld, behalve het voorstel van den heer RoMBOUTsbij art. 212 tot inlassching in de verordening van enkele andere verordeningen. In verband met het antwoord dienaangaande der commissie in het rapportwordt beslotendit punt alsnog aan de bewerking der commissie over te laten. De voorzitter dankt den Raad voor diens medewerking aan het tot stand brengen der verordening en verzoekt

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1894 | | pagina 176