13 Januari 1894. 21 De heer Van Aken meent dat de benoemde zich had moeten verzekeren, dat hij kon in dienst treden op den tijd, die verlangd zou worden. Uit de verdere beraadslaging blijktdat 1 Februari het gewenschte tijdstip wordt geacht en het wel wenschelijk ware, hieromtrent den heer Van Mierlo te hooren. Dit laatste acht de heer Matron in strijd met de waardigheid van den Raad. Deze toch kan de aangeprezen onderhandeling niet aanvaarden. Nadat de heer Rombouts nader de strekking had ver klaard van zijn voorbedoeld voorstel, zegt de heer Van Hal, dat hij het tijdstip van 1 Februari genoemd heeft enkel met het doel om een ander ambtenaar van de dubbele werkzaamheid, welke thans op hem rust, te ont heffen. Bovendien houdt spreker zich overtuigd dat de heer Van Mierlo geen bezwaar daartegen zal doen gelden. De heer Sassen ondersteunt het voorstel van den heer Van Hal. De heer Rombouts, gehoord hebbende het cathegorisch antwoord van den heer Van Hal, verklaart zijn voorstel in te trekken. Daarop wordt zonder hoofdelijke stemming, welke niet verlangd wordt, de tijd van indiensttreding van den heden benoemden rentmeester bij het burgerlijk armbestuur dezer gemeente bepaald op 1 Februari 1894. Thans zegt de voorzitter is vast te stellen het bedrag van den borgtocht. De heer Matiion stelt voor, dat bedrag te bepalen op 3000.reëele waardealzoo ƒ1000.— meer dan vroeger. De heeren Oukoop, Bloemarts en andere leden onder steunen dat voorstel.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1894 | | pagina 21