46 Juni 1894.
239
is in het rapport der commissie, zal ik deze laatste voorals
nog onaangeroerd latenmaar wel wil ik drie vragen
stellenwaarop genoemd rapport mij geen antwoord geeft.
Zij zijn:
1°. Hoe komt het, dat, door uitbreiding van het tonnen
stelsel en de toename der bevolkinghet verzamelen
der faecale stoffen terugging, ja zelfs met eene
uitbreiding van 851 tonnen, nog ruim 3000 HL.
beneden het verzamelde in 1889 bleef?
2°. In geval het verzamelen van beer gelijken tred heeft
gehouden met de vermeerdering der bevolking en
de uitbreiding van het tonnenstelselwaar is dan
de verzamelde stof gebleven
3°. Hoe verklaart men, dat in 1893, met de uitbreiding
in dat jaar van hoogstens 171 tonnen, eene hoeveel
heid van 7369 HL. faecaliën meer met het tonnen
stelsel werd verkregen dan in 4892
Die vragen worden door het verslag der commissie niet
opgelost, en nu bedoel ik niet, dat er oneerlijkheid zou
gepleegd zijn, maar wel denk ik aan gebrek aan het noodige
toezicht, wellicht veroorzaakt door de samenvoeging van
verschillende betrekkingen.
Ik wil hier ruiterlijk erkennen, dat ik zelf, vroeger
deel uitmakende der reinigings-commissie, niet het nadeel
heb ingezien van die combinatie van verschillende betrek
kingen in één persoon. Dat evenwel, toen een met
algemeene stemmen aangenomen voorstel, na herhaalde
waarschuwingen van mijne zijde, eerst anderhalf jaar na
de aanneming daarvan, in praktijk werd gebracht, ik
begon zulks te bemerken en daarom mijn ontslag als
commissie-lid nam. Had ik vroeger schadelijke gevolgen
van genoemde samenvoeging van betrekkingen kunnen
voorzien, dan had ik zeker aan den gemeenteraad de
oorzaak van mijn niet-aanblijven kenbaar gemaakt. Ik
aarzel dus niet te verklarendat ik eerstna het in dienst
treden van den nieuwen directeur en na het verschijnen
18