16 Juni 1894,
Aan de aangestelde leuthouders zal toegekend worden
zeventig cent voor de eerste twee uren en verder dertig cent
per uur, te rekenen van het derde uur na het uitbreken
van den brand.
De tot wekkers aangestelde brandgasten genieten buiten
dien eene extra belooning van twee gulden per jaar.
De opperbrandmeesteradjunct-opperbrandmeester en
brandmeesters nemen hunne betrekking zonder bezoldiging
waar.
Aan diegenen, die zich bij het blusschen van brand
bijzonder hebben onderscheiden, kan, op voordracht van
het college van brandmeesters, door burgemeester en wet
houders eene buitengewone belooning worden toegekend.
Art. 4.
Wanneer een brandgast bij gelegenheid van het blusschen
van brand in de uitoefening zijner bediening wonden of
kneuzingen bekomt, zal hiervan door het college van
brandmeesters proces-verbaal worden opgemaakt en dit
proces-verbaal binnen tweemaal vier-en-twintig uren aan
burgemeester en wethouders worden ingezonden.
Art. 5.
De brandmeesters vormen met den adjunct- en opper
brandmeester een college, waarvan de opperbrandmeester
voorzitter is.
De gemeente-architect en de directeur der waterleiding
hebben zitting in dit college met eene raadgevende stem.
De burgemeester ontvangt kennisgeving van elke bijeen
komst van het college, welke hij desverkiezende bijwoont.
Art. 6.
Het college van brandmeesters dient het gemeentebestuur
van bericht en raad, en doet al zoodanige voorstellen,
als het in het belang der brandweer dienstig acht.