•16 Juni 1894.
245
spuiten te voorschijn te halen of met de bediening daarvan
zich in te laten, anders dan op last van den opperband-
meester, diens adjunct, de brandmeesters of onderbrand
meesters.
Art. 15.
De toegang tot het afgezette terrein bij brand is aan
een-ieder verboden, behoudens aan diegenen, die van een
door burgemeester en wethouders verstrekt insigne voor
zien zijn.
Art. 16.
Geen daken, gevels en muren mogen tot het blusschen
van brand worden omvergehaald, dan nadat het bevel
daartoe door den burgemeester is gegeven.
Art. 17.
De brandweer is in tijd van nood bevoegd met het haar
ten dienste staande materieel hulp te verleenen bij brand
buiten de gemeente, zoover de gebouwen kunnen gerekend
worden gelegen te zijn aan- of even over de grens der
gemeente.
Tot het verleenen van hulp op verderen afstand buiten
de gemeente, wordt de vergunning van den burgemeester
vereischt.
In beide gevallen wordt zorg gedragen, dat voldoend
personeel en materieel tot blussching van brand in de
gemeente overblijve.
Het verleenen van hulp buiten de gemeente geschiedt
tegen verrekening der kosten met de betrokken gemeente,
indien daartoe termen zijn.
Art. 18.
Bij het in werking treden dezer verordening op de
brandweer wordt die van 12 Februari 1887 ingetrokken.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van den
Raad der gemeente Breda, den 16. Juni 1894.
Ed. GULJE, voorzitter.
A. R. VERMEULEN, secretarie.