16 Juni 1894. 249 «bestaanden uitweg tusschen genoemd perceel en het «eigendom van J. van den Brink te verbouwen. «Daardoor blijft de achterliggende grond en de uitweg «eigendom der gemeente en worden de belangen van «Dekkers niet geschaad. «Wij stellen U daarom voor den Raad in overweging «te geven, te besluiten aan de wed. Consael voor ƒ75. «te verkoopen het stukje gemeentegrondliggende tusschen «de rooilijn van de Leuvenaarstraat en haar perceel sectie »A, n°. 39, en den gang of uitweg tusschen genoemd «perceel en het erf van J. van den Brink te mogen «overbouwen, zoodanig dat daardoor een uitweg van de «bestaande breedte, bij eene hoogte van minstens 3 meter «boven het trottoir, behouden blijft.» De heer Van Dam ziet niet het belang in voor de gemeente, om ter plaatse eigenaresse van een gedeelte grond te blijven, en zou het beter vinden, om den grond, dien men, naar het voorstel, zou willen behouden, aan de weduwe Consael of aan Dekkers te verkoopen. De voorzitter geeft verklaring van den toestand, en meent, dat later de belanghebbenden aanvrage kunnen doen dien grond te koopen. Het is den heer Van Dam niet duidelijk, wanneer toch grond overblijft ten behoeve van Dekkers, dat die grond niet wordt verkocht aan de weduwe Consael met het ser vituut van overgang. De heer Heijlaerts steunt de zienswijze van den heer Van Dam. Z. i. moet het maken van hoeken, die zoo lichtelijk hoekjes van ongerechtigdheid worden, vermeden worden. Daartoe zegt de voorzitter kon de grond worden afgesloten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1894 | | pagina 249