312
1 September 1894.
De heer Scheltus stelt voor dadelijk een besluit te
nemen, eerstens, omdat de zaak van eenvoudigen aardis,
en tweedens, omdat de tijd van de najaarsmarkt nadert.
Verschillende leden steunen dit voorstel.
De heer Van Dam herinnert, dat bij eene vorige kermis
het verzoek is ingekomen, om inrichtingen, als bedoeld
in voormeld schrijven, niet meer op het Kasteelplein te
plaatsen, en vraagt, wanneer voor het verkrijgen eener
plaats op genoemd plein méér zou geboden wordenof
dit dan weer voor draaimolens zal gebruikt worden.
De voorzitter wijst op den omvang die de besproken
inrichtingen hebben en acht ze te groot om ze op het
Kasteelplein te kunnen plaatsen. Enkel voegt de voor
zitter daarbij kunnen als geschikte plaatsen in aanmerking
komen de Oude Vest of de Groote Markt.
Maar ware het in dit geval niet wenschelijker vraagt
de heer Van Dam om speciale plaatsen voor de bedoelde
inrichtingen aan te wijzen? Met het oog daarop wenscht
spreker aan burgemeester en wethouders voor te stellen,
belanghebbenden te doen weten, dat hunne inschrijving
aan bepaalde plaatsen in de gemeente verbonden is.
De voorzitter kan zich met dit voorstel wel vereenigen
en twijfelt niet, of burgemeester en wethouders zullen
daaraan wel willen voldoen.
De heer Van Hal vraagt, of de voorgestelde openbare
verpachting uitsluitend zich bepaalt tot de plaatsen voor
draaimolens.
De voorzitter beantwoordt die vraag bevestigend, en
zegt dat het voorstel al zulke inrichtingen omvat, die
door stoom, water of gas in beweging worden gebracht.
Alzoomeent de heer Van Hal is het voorstel niet
van invloed op spellen of tenten.
De voorzitter erkent die meening als juist,