1 September 1894. 317 eigenaar van een poortje, terwijl liet vaststaat dat achter den bewusten grond geen pand gelegen is. Mochten hieromtrent de idee's verdeeld zijn en zou de meerderheid van den Raad meenen, dat de gemeente gevaarlijk spel zou spelen door het geheel aan De Boode te verkoopen, dan geeft spreker in overweging, dat de gemeente den grond, vóór het gangetje gelegen, in eigen dom behoude, maar aan adressant het recht toekenne dien te overbouwen. De heer Reigersman zegt dat, als hij zich niet bedriegt, in de zitting van 23 September 1893 is bepaald, dat de grond zal verkocht worden aan de belendende eigenaren van panden, ten einde hunne huizen vooruit te brengen. Het poortje was geen eigendom van De Boode, maar toch was dit, tijdens de oude rooilijn er nog was, overbouwd. Nu is er eene nieuwe rooilijn gekomen, maar deze omstandig heid, waarmede beoogd is de verfraaiing van de gemeente, kan De Boode niet in ongunstiger conditie brengen en een voor- deeliger toestand voor het kerkbestuur in het leven roepen. Dan zou de eene beter en de ander slechter worden, wat aan het toekennen van een privilege zou kunnen doen denken. Spreker wil aan De Boode den geheelen grond verkoopen en ziet daarin volstrekt geen bezwaar. Een titel van eigendom van de gang heeft de kerk nietenkel bezit zij het recht van uitgangzoodat als aan De Boode de volle breedte van den grond verkocht wordt, dezen de verplichting kan worden opgelegd aan de kerk uitgang te verleenen. De verkoop zooals spreker beoogt is billijk De Boode blijft dan in dezelfde conditie, zonder dat aan een ander een voorrecht wordt toegekend. De heer Mathon is het eens met de heeren IngenHousz en Reigersman, de zaak beschouwd van het standpunt van billijkheidmaar op dat standpunt zegt spreker kan zich de gemeenteraad niet plaatsen. Waarborg moet genomen worden dat de gemeente zich niet in eene quaestie wikkele. Het is den Raad niet

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1894 | | pagina 317