318 1 September 1894. bekend wie eigenaar is van het poortje, en daarom moet voorzichtigheid betracht en de grond nog niet in zijn geheel aan De Boode afgestaan worden. De heer IngenHousz wijst nader op de duidelijke be woordingen van het raadsbesluit van 23 September 1893. In werkelijkheid staat ter bewuste plaatse geen huis, maar enkel een muur, waarachter een tuin. Spreker handhaaft zijne opinie en verklaart verder in te stemmen met de beschouwingen van den heer Reigersman. De heer Van Hal wenscht in zake het geschil over den eigendom van de bewuste gang iets in het midden te brengen. In het begin dezer eeuw zijn door den heer Verspijck aangekocht twee huisjes aan de Leuvenaarstraat en in de daarvan bestaande akte is mentie gemaakt van ééne woning met een gang. Ook het kadaster geeft aan dat die gang het eigendom is van de kerk. Nu zegt wel de heer IngenHousz dat niet een erf grenst aan het be sproken deel van den te verkoopen grond, maar de gang toch is eene aanhoorigheid van het huiszoodat wanneer men het eene in eigendom heeft, het andere daarmede één harmonisch geheel uitmaakt. Er is gesproken over billijkheid. Dit is in casu een zeer moeielijk punt, nu het kerkbestuur gelijke billijkheid kan inroepen. En daarom moet het goede recht den boventoon houden. Gewaagd is het zeker de leer toe te passen, als nu is voorgesteld. De heer Reigersman zegt dat de man het recht had over te bouwen, doch de gemeente heeft de faculteit gegeven terrein over te nemen en nu moeten ook oude toestanden door haar gewaarborgd blijven. Spreker heeft gebruik ge maakt van de welwillendheid van De Boode om diens papieren in te zien, maar daarin is geen spoor te ontdekken, dat hij eigenaar van de gang is. Het recht dat de heer Verspijck en diens opvolgers hadden, moet derhalve in stand worden gehouden en niet gaat het aan, nu de ge legenheid zich voordoet het erf te verlengen, daaraan de voorwaarde te verbinden, dat het mag overbouwd worden door een ander. Het strikte recht moet in deze vóór

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1894 | | pagina 318