1 September 1894. De heer Bloemarts betreurt het ook dat de toestand, gelijk die thans gekend wordt, in het leven is geroepen. Indien toch al die complicaties vroeger bekend waren geweest, zou het oorspronkelijk raadsbesluit anders ge weest zijn dan het genomen is. Ook voor De Boode betreurt het spreker, wat nu aan het licht is gekomen, hoewel niet mag onopgemerkt blijven, dat hij wel iets gekocht heeftzonder zich te vergewissen van de daaraan verbonden rechten. Intusschende Raad kan niet beoor- deelen, wie eigenaar van de gang is. En als de heer Scheltus vraagt: hoe weet de Raad, dat ook de kerk recht kan doen gelden en aanspraak maakt op den voor- liggenden grond dan meent spreker daarop te mogen antwoorden, dat de Raad dat niet schriftelijk behoeft te weten, daar toch elke aanvrage aan het raadsbesluit van 23 September 4893 moet getoetst worden. En nu kent men den bestaanden toestand. Het is immers bekend aan het gemeentebestuurden architect, de buren en anderen dat de bewuste gang als doorgangsweg gebruikt werd, zoodat er redenen genoeg zijn voor het gemeentebestuur om voorzichtig te wezen. Volkomen eens is het spreker met den heer Mathon, dat de Raad niet mag beslissen wie eigenaar is. Indien een ander middel te vinden is om aan het bezwaar tegemoet te komen, dan wil spreker dit wel overwegenmaar de beslissing over het eigendoms recht behoort enkel tot de bevoegdheid van de rechterlijke macht. De heer Reigersman meent dat het middel van schik king, waarop de heer Bloemarts gezinspeeld heeft, reeds door den heer IngenHousz is aan de hand gedaan. Late men zegt spreker aan De Boode het recht toekennen om over te bouwen, gelijk hij altyd dat recht gehad heeft. Dat is eene zeer billijke oplossing. En vraagt dan later de kerk om de bewuste streep grond te koopendan kan de gemeente haar die in eigendom overdragen. De heer Bloemarts gelooft wel dat in die richting de zaak tot oplossing is te brengenmits dan requestrant met

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1894 | | pagina 320